Bert Oosterveer ZZP : voor ‘ Zingeving, Zorg en Pastoraat’

Een gedicht van Frederik van Eeden, arts en schrijver:


De waterlelie
Ik heb de witte water-lelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in 't licht.


Rijzend uit donker-koele vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer...

Trijntje Oosterhuis: Ken je mij? (eigentijdse bewerking van Psalm 139)

Ref:
Ken je mij? Wie ken je dan?
Weet jij mij beter dan ik?
Ken je mij? Wie ben ik dan?
Weet jij mij beter dan ik?

Ogen die door de zon heen kijken
Zoekend naar de plek waar ik woon
Ben jij beeldspraak voor iemand
die aardig is, of onmetelijk ver,
die niet staat en niet valt
en niet voelt als ik,
niet koud en hooghartig

Hier is de plek waar ik woon
Een stoel op het water,
Een raam waarlangs het opklarend weer
Of het vallende duister voorbij vaart
Heb je geroepen? Hier ben ik

Ik zou een woord willen spreken
Dat waar en van mij is
Dat draagt wie ik ben,
dat het houdt,
Ik zou een woord willen spreken
Dat rechtop staat als mens die mij aankijkt en zegt
Ik ben jouw zuiverste zelf,
Vrees niet, versta mij, ik ben, ik ben

Ben jij de enige voor wiens ogen
Niet is verborgen van mijn naaktheid
Kan jij het hebben,
Als niemand anders,
Dat ik geen licht geef, niet warm ben,
Dat ik niet mooi ben, niet veel
Dat geen bron ontspringt
in mijn diepte
Dat ik alleen dit gezicht heb,
geen ander.
Ben ik door jou, zonder schaamte,
gezien, genomen,
door niemand minder?
Zou dat niet veel teveel waar zijn?
Zou dat niet veel teveel waar zijn?

Gedicht: De gestorvene: Ida Gerhardt

(en gezongen door Trijntje Oosterhuis)

Zeven maal om de aarde te gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die ene te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde te gaan.

Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
kon uit de dood ik die éne doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan...
zeven maal, om met zijn tweeën te staan.

Gebed, met zegening met wijwater en met wierook

Doe haar binnengaan in het oord van rust en vrede,
dat genoemd wordt met uw naam: Licht van licht.
Ontferming. Hemel. Liefde is uw naam.
Dat zij komt in U, in vrede. Dat zij, door het vuur gegaan en haar laatste leed geleden,
komen mag in U, onze vrede.
Dat Gij haar noemen zult bij haar naam.
Sterveling, stof van de aarde, ziel en lichaam is haar naam.
Adem was zij, vonken leven. Vuur van liefde, eeuwig leven,
nieuwe aarde is Uw naam.
In uw oord van rust en vrede doe haar binnengaan.
De Levende zegene en behoede haar,
de Levende doe Zijn aangezicht over haar lichten en zij haar genadig.
De Levende verheffe zijn aangezicht over haar en geve haar vrede.
Zegen en behoed haar, doe lichten over haar Uw aangezicht en wees haar genadig.
Zegen haar en behoed haar, doe lichten over haar Uw aangezicht en geef ons vrede.

De Parabel van de panfluit:

Er was eens een boom,
een onbekende boom,
ergens langs de waterkant en geplant door niemand weet nog wie.
Hij leefde daar, breeduit met vele takken.

Hij droeg de forse stem van de wind,
of de doodse stilte van de avondlucht.
’s Winters was het leven kaal en zwiepend op de harde wind
en met zijn twijgen als toegeklemde vuisten vol nieuwe beloften
stond hij maar te wachten tot het lente werd.
Ga je gang, knipoogde dan de voorjaarszon, en dan kwam hij weer toe aan zijn oude,
groene uitbundigheid; zijn takken liepen weer uit en schoten bloesem uit ingehouden leven.
Het was een lust voor de ogen.

En dan, als de zomer kwam,
maakte hij een donkere hand, gevuld met schaduw,
gratis, voor iedereen.
En soms was de boom een paraplu tegen de stromende regen.
Zo leefde de boom met al zijn takken,
jaar in jaar uit, zijn krachten ontplooiend,
op en neer in telkens vier seizoenen.
Maar op een dag kwam een mens, een man, gewapend met een mes.
De takken hielden van louter schrik het ruisen in.
Er was geen ontkomen meer aan;
de mooiste tak werd afgesneden en meegenomen naar het huis van de mens.
Een dode tak, voorgoed uit het leven weggesneden, weggevallen uit de schaduw van velen,
onopvallend, en straks natuurlijk domweg vergeten; wat is één tak over een hele boom?!
Drie dagen later was die man opeens weer terug en de boom stond windstil van
doodsangst met al zijn takken….Wie treft vandaag het bitter lot?

Maar kijk, de man ging zitten aan de voet van de boom en…hij blies op een fluit, gemaakt van de afgesneden tak, die hij nu zijn panfluit noemde.Hij speelde een lied, en de boom verstond het zo: Horen jullie mij? Ik leef, ik leef! Meer dan ooit tevoren. Ik leef, ik zing, ik fluit.